De Dorpskerk

De avonddiensten van onze gemeente worden al tientallen jaren in de dorpskerk, ook wel de grote of Johanneskerk genoemd, gehouden. Deze kerk is gevestigd aan het Kerkplein; het historische gedeelte van Lekkerkerk en dateert uit de 13e eeuw. De oudste historische vermelding is uit het jaar 1280. De kerk is een rijksmonument en heeft grote historische waarde.

In 1575 werd de kerk en het gehele dorp door de Spanjaarden in brand gestoken. Het duurde 40 jaar voordat er weer een bruikbaar kerkgebouw stond. Bouwkundig onderzoek naar de overblijfselen van de kerk heeft duidelijk gemaakt dat waarschijnlijk het dak met al het houtwerk ten offer viel aan de brandschatters. Bij de herbouw van de kerk is het dwarsschip of kruisbreuk verdwenen, de openingen werden ter plaatse dichtgemetseld en de restanten van de kruisbreuk tot de grond toe afgebroken. Deze restanten liggen ongeveer 30 cm onder het straatwerk van het kerkplein. In het huidige straatwerk zijn de contouren van de kruiskerk bestraat met kasseien. De grote verzakkingen in de noordelijke muur en in mindere mate in de zuidelijke muur zijn bij restauratie ook, hopelijk voorgoed, ondervangen.

Op deze tekening ziet u de vermoedelijke kruisvorm.

Op zondag 29 augustus 1779 ‘s morgens om 4 uur stortte de toren en een deel van de gevel aan de westkant in.

Het gevolg was dat de gehele westgevel en de toren werd afgebroken en vernieuwd. Aan dit gebeuren herinnert de gevelsteen die is ingemetseld boven de hoofdingang.

Uit deze steen blijkt dat het beheer over het kerkgebouw werd gevoerd door de burgerlijke autoriteiten en de ambachtsvrouwe. Dit wordt nog eens bevestigd door het wapenschild en op de vergaarbakken tegen de noord- en zuidgevel.

Er werd in 1780 in ieder geval een nieuwe toren en een nieuwe westgevel gebouwd, zij het uit een krappe beurs, want 50 jaar later was de toren al weer aan vervanging toe. De Rotterdamse stadsarchitect P. Adams werd gevraagd een nieuwe toren te ontwerpen en deze staat er tot op heden nog op.

Bij de restauratie in 1980/81 zijn de twee vierkante geledingen, die geheel van hout zijn, bijna volledig vernieuwd. Er is gebouwd op de bestaande oersterke fundering van kloostermoppen die nog ongeschonden bleken te zijn. Men heeft toen alles goed verankerd zodat er in de toekomst voorlopig geen kosten meer te verwachten zijn. De deur in de kerk aan de noordzijde, het zogenaamde Noormannenpoortje, werd weer in oorspronkelijke zetting aangebracht, alleen wat hoger omdat de mensen tegenwoordig langer zijn en de kerkvloer door de graven steeds werd opgehoogd. In de zuidelijke muur werd het poortje precies aangegeven zoals hij werd gevonden en als nis gemetseld aan de binnenkant van de muur.

In het archief bevinden zich lijsten van bezittingen van de kerk. De oudste lijst is van 10 april 1805 en hierop worden ook allerlei onderdelen van het interieur genoemd. De stoelen werden vroeger verhuurd als bron van inkomsten voor de kerk. In de jaarrekening van 1731 bevindt zich een lijst met namen met de toen verhuurde stoelen. Alle stoelen die er toen waren had men verhuurd: 95 stuks. Tien jaar daarvoor nog maar 69. In de jaren tussen 1680 en 1700 komen in de jaarstukken helemaal geen inkomsten van verhuurde stoelen voor. Dit betekent dat het na de opbouw van de kerk in 1615 nog bijna 100 jaar geduurd moet hebben voor er door het kerkbestuur stoelen werden geplaatst. Naast de gelden die moesten worden betaald voor het begraven in en om de kerk en de verhuur van de stoelen, had de kerk weinig inkomsten.

De indeling van de kerk was tot 1874 heel anders dan zoals we die nu kennen. De preekstoel stond toen nog aan de noordelijke gevel en er was nog een doophek om de preekstoel met banken. In 1874 werden alle banken gehergroepeerd om de preekstoel die verplaatst werd naar de oostelijke muur, waar hij nu nog staat. De meeste aanwezige banken bleven, maar kwamen op een andere plaats terecht. De stoelen zijn in die tijd uit de kerk verdwenen en maakten plaats voor open banken met gietijzeren poten. De preekstoel is na de herbouw in 1615 in het kerkgebouw gekomen.

Bij de herbouw in 1615 bestond de verlichting van het kerkgebouw waarschijnlijk uit drie kaarsenkronen. Twee daarvan waren koperen kronen, de derde wordt in het archief later de “metalen” kroon genoemd. Behalve deze drie kronen waren er op de preekstoel, bij de lessenaar en op andere banken blakers geplaatst. In het kerkelijk archief is voor het eerst sprake van de kronen in 1730 toen Hermanus Walbroek reparatie eraan verrichte voor 12 gulden en 3 stuivers. Daarna zijn er nog diverse blakers aangeschaft en twee kandelaars voor de preekstoel.

In 1847 is er in de nacht van woensdag 19 op donderdag 20 mei ingebroken. De inbrekers hebben toen 7 koperen blakers en 3 van de oost en west kronen meegenomen. Toen is er een voorstel gekomen om de kronen voortaan hoger op te hangen.

Vanaf 1850 werd er meer gebruik gemaakt van olielampen ipv kaarsen. In 1934 deed de elektrische verlichting zijn intrede en werden de vroegere olielampen met de glazen “kelken” vervangen.

De opstelling zoals die nu nog in de kerk aanwezig is, is in 1980/81 na de reparatie geïnstalleerd. In het midden hangt sindsdien weer de antieke kaarsenkroon.

In 1644 is er informatie over de aanschaf van een klok en uurwerk. Of en wat er precies voor die tijd aanwezig was is niet bekend. Het uurwerk van toen zal waarschijnlijk zeer eenvoudig zijn geweest. Bovendien een uurwerk dat als regelend orgaan (element) geen slinger had maar een zogenoemde waag of foliot, hetgeen het uurwerk verre van nauwkeurig maakte.

De toepassing van de slinger als tijdsregelaar kwam pas later, namelijk na 16 juni 1657, toen Christiaan Huygens een privilege ontving van de Hoogmogende Heeren Staten der Vereenigde Provinciën, naar aanleiding van zijn uitvinding in 1656 waarbij hij de slinger toepaste in een uurwerk. Wie deze aanpassing heeft gedaan en wanneer deze heeft plaatsgevonden in de dorpskerk is niet met zekerheid te zeggen. Waarschijnlijk dateert dit uit 1686. Tot 1923 heeft dit uurwerk dienst gedaan. In 1781 is er een reparatie geweest, nadat de toren was ingestort in 1779 en ook het uurwerk grote schade had opgelopen.

In 1923 werd een nieuw uurwerk geplaatst. Tot 1956 werd dit met de hand opgewonden, dit gebeurde één keer per week. Daarna is het van een elektrische opwinding voorzien.

Verloren ging door vijands macht
wat burgerzin te samen bracht

Nieuw luiden wij weer wijd en zijd
De klanken voor der mensen tijd.

Mensen bedenkt dat in den tijd
Ligt vrede van Gods eeuwigheid.

Deze drie opschriften worden gedragen door drie klokken in de toren van de dorpskerk. Deze woorden geven een goed beeld van de geschiedenis van onze klokken. Lekkerkerk heeft al lange tijd klokken gekend die wel en wee in het dorp begeleiden. Hoe oud de eerste klokken zijn en of ze de verwoesting van 1575 overleefd hebben of pas aangebracht zijn bij de herbouw in 1615 is niet bekend. De maker van de klokken had namelijk geen merkteken op de klokken aangebracht. Wel zullen ze ter plaatse zijn gegoten zoals dat gebruikelijk was met grote klokken. De gietmal voor zo’n klok werd door de klokkengieter in de omgeving van de toren gemaakt. Hij groef een grote put, bouwde daarin de mal die na verwijdering de gietvorm achter liet, het geheel werd verder opgevuld met grond. Hierna werd de meegebrachte klokspijs gesmolten en in de gietvorm gegoten, het duurde vrij lang voordat alles was afgekoeld want alles zat immers in de grond.

In 1919 werd door de firma Eijsbouts uit Asten aangeraden de klok te vernieuwen omdat er een barst in zat. Bij het besluit van de gemeenteraad uit oktober 1922 om een nieuw uurwerk aan te schaffen, schrapte men de aanschaf van een nieuwe klok. Bovendien besloot men de klok niet meer dagelijks te luiden met ingang van 1 januari 1923. Alleen bij kerkdiensten vond het luiden nog plaats. In 1936 werd de oude gescheurde klok, die een diameter van 63 cm en een hoogte van 51 cm had en 150 kg woog van de gemeente overgenomen door de firma Petit en Fritsen uit Aarle-Rixtel. Er was in 1935 geconstateerd dat er een barst van 12 cm in zat. Er was echter nog een tweede oude klok in de toren, het “Bakkersklokje”, zo genoemd omdat deze in 1779 gegoten werd door de Rotterdamse klokkengieter G. Bakker. Het gewicht van deze klok is 32 kg en deze klok werd gebruikt voor de halfuur slag. Dit klokje bevindt zich met drie andere klokken met opschrift sinds 1948 weer in de toren.

De in 1936 nieuw aangebrachte klokken “Geloof en Vrijheid”, respectievelijk 476 en 284 kg zwaar en 92 en 77 cm diameter, werden op 22 januari 1943 door de Duitsers gevorderd. Elke klok boven een gewicht van 150 kg werd afgevoerd naar Duitsland en in een smelterij bij Hamburg omgesmolten.

Na 22 januari 1943 kregen we tijdelijk “alarmklokken” van de bezetters: één uit Wijngaarden (142 kg) en één uit Monster (53 kg). Deze klokken hebben nooit in de toren gehangen en gingen in juli 1945 weer terug naar de rechtmatige eigenaar. Tot december 1948 heeft een klok van 475 kg met de afmetingen van 1.75 m hoog en 1.40 m doorsnede dienst gedaan. Deze klok was op initiatief van de G. van Duijvendijk door Abram Zanen, bijgestaan door Adriaan Ros, gemaakt. Nadat de klok buiten dienst was gesteld werd deze overgebracht naar het museum Sint Catherine Gasthuis in Gouda.

Om twaalf uur ‘s nachts bij de jaarwisseling van 1948-1949 werden de huidige vier klokken in gebruik genomen. De drie nieuwe klokken wegen respectievelijk 600, 225 en 35 kg. De vierde klok is het “Bakkersklokje”. In 1956 werden alle klokken voorzien van een elektrische luidinstallatie. Deze is tijdens de restauratie volledig vernieuwd en verbeterd. Bovendien hangen alle klokken in een beter uitgebalanceerde klokkenstoel.

In 1874 werd door de kerkvoogden besloten dat er een orgel in de kerk moest worden geplaatst. Deze kwam dan ook in 1874. Tegelijkertijd is de galerij gebouwd met zitplaatsen. Vanwege de bouw van galerij en orgel is ook de verdere inrichting van de kerk aangepast zoals de preekstoel die werd verplaatst van de noordgevel naar de oostgevel. Het orgel is gemaakt en aangebracht door Scholtgens en van den Haspel, Orgelmakers te Rotterdam. De bouw van de galerij met zitplaatsen werd gegund aan Gerrit Neven Cz. Verder was Willem Pruijt degene die het verplaatsen van banken en stoelen mocht uitvoeren. J. Streefland en Jacob Verwaard deden het metselwerk, H. van Zoest en Cornelis van der Graaf het smidswerk en P.D.C. de Vlaming en Wouter Boon het verfwerk. Het beeldhouwwerk werd gegund aan beeldhouwer Wegenaar te Rotterdam naar model van het orgel te Overschie.

De eerste organisten waren Cornelis Berkouwer en Gerrit Oskam. Cornelis den Oudsten was verantwoordelijk voor het orgeltrappen zoals dat toen nog werd gedaan. Nadat Berkouwer de gemeente enkele jaren later verliet werd G. Oskam definitief tot organist benoemd.

In 1920 werd door de orgelstemmer Standaard gerapporteerd dat het orgel dringend aan restauratie toe was. De kosten waren echter te hoog. Wel werd er in de jaren twintig een aantal kleine reparaties uitgevoerd aan trompet, cornet en mixtuur. In oktober 1924 werd een elektrische windmachine aangeschaft, waarmee het ambt van orgeltrapper overbodig werd. In 1966 werd overgegaan tot een grondige vernieuwing. Orgelbouwer Slooff uit Ouderkerk aan den IJssel kreeg de opdracht voor de algehele restauratie.

In de kerk hebben waarschijnlijk glas-in-loodramen gezeten van vóór 1615. Deze glas-in-loodramen zijn in 1851 definitief verdwenen. Uit een rapport van het jaar 1838 bleek dat de toestand van de ramen al slecht was. In het rapport stond het volgende:

De ramen zijn allen, wat het geschilderde glaswerk betreft, deerlijk geschonden. Vroeger voor een gedeelte heerlijk gekleurd bewijzen de brokstukken slechts dat zij betere dagen beleefd hebben. Bij de minste wind vallen de ruiten uit het lood. Het digthouden veroorzaakt telkens beduidende kosten, en wanneer gepredikt wordt is derzelver geraas bij het minste windje van dien aard, dat het grootste gedeelte der hoorders niets verstaat van hetgeen zoo luid mogelijk gesproken wordt. In den Winter is het juist door die ramen in de kerk onverdragelijk koud.

Hoewel dus toen reeds de noodklok over de ramen werd geluid, duurde het nog ruim twaalf jaar voordat tot vernieuwing werd besloten. Voordat het er van kwam dat de ramen vernieuwd werden was er onenigheid over welk soort ramen er geplaatst moesten worden. In de consistoriekamer was een jaar eerder al een raam met achtkantige ruiten geplaatst. Een paar leden van de kerkvoogdij waren voorstander van vierkante ruiten in de ramen. Uiteindelijk zijn de ramen met achtkantige ruiten geplaatst.

In de loop der tijd zijn deze ramen vernieuwd en sinds 1981 zijn er weer glas-in-loodramen aanwezig naar het gotisch model. De reden dat de ramen zijn gewijzigd is dat het staal bij het roesten in volume toenam, waardoor er spanning op de ruiten kwam en deze sprongen. De ramen die er nu in zitten zijn dubbel glas, wat twee voordelen heeft: isolerend en ter bescherming van het glas-in-lood.

In de zuidmuur van de kerk zijn vier gekleurde gebrandschilderde ramen geplaatst. Ze zijn alle vier ontworpen door glaskunstenares Annemiek Punt uit Ootmarsum, die ze ook zelf vervaardigde. Eén raam is in 1996 en de andere drie zijn in 2001 aangebracht. Het raam uit 1996, op de foto het derde van links, beeldt de relatie tussen het Scheppingsverhaal en de Krimpenerwaard uit. De andere drie ramen zijn uitbeeldingen van teksten uit het Bijbelboek Spreuken.

Het meest linkse raam is Spreuken 12:17 en 18, dan naar rechts 10:19 en het meest rechtse raam 21:2 en 10:2. De ramen werden betaald uit particuliere schenkingen en uit een nalatenschap.